aan het eind van de winter was alles stenen
en zand de rekening van je bestaan ademt
zacht en nerveus ergens tussen onmisbaar en
ontheemd in staat duister de wederopstanding
van het in de steek gelaten stille lichaam
overschrijdt de vederlichte doodsengel de
grens tergt het vuur gaat onvast en onrustbarend
vermalen z’n kaken razendsnel de ruwe
diamanten en aan de rand van het ravijn ligt
het sterrenstof van z’n dromen op de daken
als ware het sneeuw vleugellam op de vlucht voor
vergetelheid kan hij niet op aarde blijven
in dit rauwe jaar jammeren mijn vogeltjes
om vergelding voor de schaamteloze krul in
het haar van de leugenaar, over vergeten
sloffen op de plek waar het drakenskelet hoort
en ik heb geen geduld voor hun aanstellerij
daar loomheid regeert in de wervels van mijn schuld
en pijn in mijn gekooide handen kortwieken
obsessief gebalde vuisten het brandende
fossiel, morrel ik maandenlang in zielige
concessies vervliegt de uitbundige schoonheid
vanzelf geeft boosheid lucht in mijn hoofd en bijna
wist ik alles, ook wat ik niet wilde weten
in de ijle gewrichten van het blauwe huis
dwalen kreeften aan zijden linten dichterbij
de verslavende magie van de diep ruige
horror tot leven gewekt friemelen blinde
gedachten dichtbij de woorden strooien maanzaad
onder de voeten van chocoladeletters
leert mijn aangespoelde walvis incasseren
dat hij voor altijd ten onrechte geofferd
toch zijn odyssee zal voltooien onsterflijk
de stemmen van de sirenen zal horen vol
vreugde hun onschrijflijke taal zint en zucht de
nachtmerrie opnieuw wakker in geboren zijn
toen het hele huis bezeten zong en we op
zoek gingen naar het begin van honderd miljard
dubbele gevoelens, vonden we een pijnlijk
intieme geschiedenis tussen de oude
stenen en kleine hagedissenpoten die
zorgeloos de lokroep van de uitgebannen
erfgename opzij schoven voor de ogen
van haar kinderen verguisd op wraak zon hoe dat
begon met een allesbehalve fatale
sprong vanaf de roze zolderkamertoren
springlevend in valse tranen het strijdtoneel
verliet verbaasd verslagen door speelgoedmonsters
de brullende vis in de pluchen emmer baart
zorgen het is geen taal die ik begrijp ik wijs
hem als de verrader aan, laat hem gewoon niet
meedoen in de vuilcontainer slaapt de triomf
met de tragiek van de spion in het huis van
de liefde kruipt het licht in het voordeel van blind
gevangen in de zuinige greep van koude
bedgeheimen haarscherp op de zere plek liegt
een geile hond dat hij de baas van de straat is
bij de gratie van de pikorde kan hij zijn
gang gaan op handen en knieën woont hij het mooist
in dit spiegelland ik ben deze shit zo zat
een roerloze dag op de maanweg ging voorbij
en nog een in een huis zonder ramen ontferm
u Oedipus, wat er in je onderbroek zit
is een wrang eerbetoon aan je vader laat mij
rustig dromen in mijn eigen spiegelpaleis
dwalen anonieme planetoïden die
mijn zonnestelsel niet intimideren de
wrede waanzin zoekt naar zelfverlies verleidt het
mes op mijn keel glimt onweerstaanbaar obsceen hoor
dan de dodendans achter de muren waar het
vlakke land gaat plooien ik zal je tragedie
niet rekken je illusie van het voortbestaan
de zee ademt wierook over de achterkant
van de klok ik lig op de bodem en fluister
geheimen in de oksel van de stekelbaars
die in tongen spreekt van een andere thuiskomst
van een wonder voor wie gelooft dat een stug soort
verlegenheid een ongerepte lokroep is
en geen bitter geworden maskerade die
de slechte adem van het nieuwe lachen fnuikt
als de avond aardkruipers als glimwormen kleurt
ga ik op mijn knieën slapend in een dode
hoek zinloos geniale spoken vreten het
chagrijn schreeuwt van de onbeantwoorde liefde
de winter is begonnen en mijn bloedrode
eenhoorn zingt van verdriet en eenzaamheid de tijd
van de monsters ruikt aan zijn schaduw en ik doe
alsof hij niet bestaat, zijn lijdensweg niet echt
en zijn lied geen requiem voor zomerregen,
zachte rondingen en verwachtingen ik ben
de schorpioen in de loopgraven vol kille
razernij wil ik mijn ontsnappingsroutes niet
verraden als hij verdwijnt zal ik een ander
zijn, een ander die de sneeuwwitte rillingen
van zijn sidderende, aan flarden geschoten
huid niet meer kan voelen, pervers en afgestompt
roze speelgoedvliegtuigjes zwermen argeloos
door de nacht – de dood is de jager, de jager
dwingt de dood de zomeravonden te tellen
die steeds veranderen in bloedbaden als baas
konijn de jaloerse karekieten tart met
genoeg kwaadaardige keldergeheimen op
zoek naar een lokvogel die de verlorenen
terughaalt uit de zilveren hemel waar ze
alles konden vergeten, alles wisten en
nu krakend laag in louter raadsels de wereld
opnieuw benaderen met de houding van een
beginner, behalve dan dat ze vals spelen
elke ochtend weer die zombies op de zolder,
woedende sleutels in het slot en overal
zwarte voetstappen op de achterbank dringen
verbazingwekkende duivelshoorntjes stiekem
door je knettergekke hoofd gaat vermetel het
slagersmes in alle koude kikkers op het
liefdespad heeft het risico twee gezichten,
het leven één boeventronie en ogen vol
tranen in de hel snijden ze nauwgezet de
raampjes uit waar mijn angstbloed duistert elke dag
wandelen schimmige zaakjes de voordeur uit,
dwalen er wanhopig planeten door de lucht