ik en mijn monstertjes leven altijd in limbo
zij zijn het kanonnenvoer, ik ben de verdorven
dirigent van feestelijke zaken en dat ze
allemaal op mijn dodenlijst staan weten ze niet
weerloos in een wereld omschreven door geweld is
ontsnappen helaas onmogelijk wat kan ik doen?
ik zal ze trouwhartig mandarijntjes en dikke
suikerkippen voeren om dan orde op zaken
te stellen het dividend van de darmangst laat ze
sneuvelen en daarna ga ik alles ontkennen
op de knalgele zomerstoel zit een oud monster
in ijzige regen loopt november op z’n eind
op de begraafplaats slaapt de oude bloem zijn droeve
hart voltooit een kroniek van bittere deceptie:
altijd november altijd regen altijd alleen
altijd geweest miskend vergeten treurt mijn monster
in de wanorde in het donker dat zijn tijd is
gekomen hij kiest met lege handen het ruime
sop met een twee drie in godsnaam nog eenmaal adieu
blijf ik alleen met mijn tranen in een lege kamer
het wreedste monster ooit draagt een roze hemdje en
heeft harde seks met de cavia’s van de buren
hij stopt dagelijks stinkende beertjes in mijn bed
en babbelende witvoetjes in het behang die
mij genadeloos laten zwichten voor elke
ochtend een eitje op z’n bord en cadeautjes
in z’n schoen tegen wil en dank zoek ik ruzie
hij zwijgt en wat ik eigenlijk had willen zeggen
verzuipt in lauwe koffie hij ruikt bloed in duistere
pleziertjes en in de verborgen gebreken van
mijn morsige hart wast hij zijn handen in onschuld
er woont een monstertje onder de trap elke dag
een andere die van gisteren at pantoffels
vandaag zijn de chocoladekoeken de pineut
soms staat er eentje in de huiskamer te schreeuwen
geef me eten ik wil bramen, aardbei en framboos
dikke aardappels, rauwe wortels, een blinde vink
desnoods dat laatste is een misverstand eigenlijk
zijn het bange kleine beestjes beetje flets maar dan
als ze de vergeten verhalen gaan vertellen
slaat alles op tilt dan dansen de geesten over de
muren, eet ik alle monsters in hemelsnaam maar op
het verhaal van de vasthoudende bedrieger
maakt echt meer indruk dan ik ooit had verwacht
met zijn nagelvoeten en duizenden armen
lijkt hij zijn hand niet te overspelen als
verfijnde oplichter van kleine gevoelens
ontlokt hij viezige zinsbegoochelingen
die me bedwelmen met de bittere smaak
van verraad als gunst sluit ik mijn ogen oud zeer
en mededogen doorgeslagen onzin
onvoorstelbaar in het nauw, meer is niet nodig
het spel begon met achthonderd ervaren
herriemakers die op pad gingen en nu
boven je hoofd hun gang gaan roofdieren sluipen
soepel langs de huizen buigen voorover
‘s nachts in de stille buitenlucht hijgen
schimmige zaken en eenzame geluiden
harder overdag staat alles recht en stil
oorverdovend vol van woedebeheersing
begraven met een steen in hun mond in wat
maanden leek te duren, eigenlijk jaren
van misleidend met rust gelaten spoken
als we gaan zingen ontlopen we weer aardig
de volgende apocalyps die werd terug
gefloten terwijl we wachten is nietsdoen ook
een optie de bladeren vallen vroeg dit jaar
ongrijpbaar verdween de zomer in september
in spiegelschrift geschreven lente sprak mijn kat,
een heilig verklaarde vindingrijke over-
lever van goede familie al woont hij in
een doos bij de buren onder tafel, met een
houding van beter weten voor het geval dat
Pandora toch nog gelijk krijgt op de dag des
oordeels vertrouw ik hem als meester spelbreker
weet je welk lampje al achtenveertig jaar wacht
in de achtertuin en argwanend de schone
schijn kleurt met dronken luipaardvlekken waarin
baarmoederdieren uitgekleed in hun vel op de
huid ‘stel geen vragen en maak geen opmerkingen’
de rozengeur menen te ruiken huivert de
verzameldrift in snerpende toekomstmuziek
voert herboren de boventoon op het balkon
kan elk moment een monster ontwaken als ik
praat, fluister ik heb alle tijd en tienduizend
dingen voor je gaat en toch besluit te blijven
de beklimming van de struikelstenen doet pijn
en met de gepoetste pistolen op tafel
voelt iedere vraag die ik krijg als een verhoor
de gletsjers plakken de verheven kloof niet dicht
met zachte melkwitte handen op een lichaam
vol pijnlijke bijtwonden bijten ze te hard
terug, de bedding is te ruim geworden ik
kan alles zeggen, ik spreek een geheime taal
en dat ik uiteindelijk nooit de trekker zal
overhalen weet niemand met mijn hand op je
hart zou ik kunnen verdwijnen op klaarlichte
dag in de nacht die altijd valt
fluisterlopend en slaapstarend wordt de avond
ten grave gedragen levenslang de lafaard
heen en weer traag als een nachtmerrie verzuipt ze
in het zand van de ongecensureerde schijn
zwelgt het zand de bloedroze tekeningen van
ver bekijkt de splijtzwam in je binnenzak blind
de lange arm van het onaantastbaar verdriet
met voor altijd ongenaakbaar lege handen