alles gaat terug naar mijn vaders huis al ben
ik verdreven als vegeterende nazaat
van de glazen zege als spook in zijn paleis
zal ik met nieuwe zwaartekracht de donkere
materie vangen en het kan me niets schelen
dat al mijn vragen buitensporig zijn, alle
doemscenario’s onstuitbaar duizelen en dat
er een vloek rust op de griezelige engel
van de echo en chaos ontwaakt als ode
aan het heilig apenspel van verleiding als
wapen tegen de dagelijkse kwelgeesten
vergeet ik alles wat beperking is en sterf
sluit je ogen, reken op de titanische
onverschilligheid van je luie stoel vertrouw
op de gruwelijke balanceerkunst van je
geheugen en weet dat de messen getrokken
zijn in een uitdijend universum van je
volmaakte illusies in een eeuwig heden
zijn je verhalen om te overleven niet
relevant open je oren, dit is hoe angst
en walging rennen langs de muur van verlangen
struikelend over rot en ragfijne schimmel
en het stopt nooit voor iemand onherroepelijk
worden in dit land je naam noch gezicht herkend
kleine dieren borduren de zeewind onder
donkerbruine vleugels in wit zand verdwalen
adembenemend hongerige sluipschutters
in zachtzinnige wolken van grimmige mist
ga ik neuriënd en ik wil verliefd worden
om te vergeten hoe zijn leren huid ruikt en
in een koude wereld wil ik realiteit
met wensdenken verschrompelen als verderop
het land de oostenwind de sterren omhoog leidt
kunnen we veilig onze gepimpte dromen
hallucineren, ons speelgoed kapot smijten
en onverschillig lachen: wij, de levenden
nog bescheidener dan verwacht zingt een hertje
een geheugen bij elkaar met twaalf lachende
hyena’s in de schaduw van het verzwegen
wantrouwen als zand in je mond waar niets is wat
het lijkt besluipt de duisternis roekeloos het
schrille licht in je wenkbrauwen stuiterende
herinneringen verwarren je gedachten
tafels steigeren op hun achterste poten
vallen bont en blauw de muren aan het oude
huis is gezandstraald in de wildernis, alles
heeft het grofgebekte maanlicht veranderd in
achterdocht en je denkt dat het voorbij moet zijn
de wollige verveling van de vredesduif
glimlacht angstaanjagend op de onzekere
keukentafel verscheuren beminnelijke
duizendpoten alle oude rekeningen
bozer dan ooit verbergt een list de olifant
haat woont hier en stenen en wat je achterlaat
zijn murw gebeukte herinneringen aan wat
van jou is, wat waar is, wat je wilt geloven
en wat het teweegbrengt hijgerig een toontje
lager te zingen om te behagen, stenen
zonder gewicht, ogen die alleen zichzelf zien
het olifantenweeshuis is al overvol
de geur van goud en zwart en aarde en zachtjes
gromt iedere minutieus verborgen stap
achter je voeten aan in de grond zal ik je
geheime ledematen bijeen gaan zoeken
en ze meteen terug stoppen waar ze horen
dieper in de omtrek waarbinnen je beweegt
jagen altijd hongerige vliegen verder
als alwetende fluisterende kwelgeesten
het gewicht van je woorden op mijn bovenlip
biedt echt geen uitweg voor het uit elkaar vallen
in leugens en lucide dromen waarschijnlijk
zal ik pas na jaren eindelijk genezen
zomaar papieren dingetjes dansen
veelbelovend door de lucht achterlangs
de nachtkaars naar anoniem gebied
soms wil ik wat vertellen en niemand luistert
soms voelen de wormen het onheil naderen
alleen op aarde blijven is veel te riskant
alleen een invasie van tijd die is gebeurd
het verzwegen geluid schuilend voor de regen
slaapwandelend spreken over de begeerde
geheimhouding de vergeten trap
hoe doe je dat zonder routeplanner
messcherp navigerend ten onder gaan
als het tegenzit versplintert het nieuwe mes
krassen ook de luidste ontkookte eieren
breekt de ijsschots aan mijn kant van het slechte pad
de buurman speelt met vuur zijn tranendalnoten
achter de muziek oogt het lege huis verveeld
het spel is begonnen iedereen kan beter
zijn laatste godsgeschenk laten slapen slapen
in het huis van de goudvis voel de aardbeving
als eerste respecteer de grens ga niet het bos
in spreek met niemand bewaar zwijgend de vrede
het beest is nog niet getemd geel voor het rood wordt
de bezoedelde reputatie van de kat
die haar negen levens slachtte afgewezen
zich onderdompelde in bad en alsnog stierf
laat de moordenaar onverstoorbaar doorlachen
steeds heel even liet de dranklucht zijn tanden zien
genadeloos absurd geen scherpere ogen
dan de nachtgrappen van bruut snoeihard botergeel
geluid je kunt dolen in een donker bos en
een vergeeld verborgen landschap achterlaten
meedogenloos buitengesloten vertelt een
hondsdol huilen van achtergebleven weten
jedes Mal verzauberen die Bären eine
Fremde die ihresgleichen unter den Sternen
sucht die Enttäuschung des Liebenden widerspricht
die Erinnerung ändert sich in Steine die
auf dünnem Eis tanzen im Zwischenraum im Schlaf
des Mondes waren die Götter nimmer gnädig
die Kälte brennt an allen Ecken und wirbelt
langsam durch die Luft in dunkle Wolken faule
Tieren zu sehen das kann nicht die Antwort sein
da hört doch alles auf und wer stellt die Weichen
in die Zukunft und wer übernachtet haarscharf
an der Verwahrung vorbei vergessen du musst