Op deze snikhete plastic planeet
vallen onderhuids de hardste klappen
goedbetaalde konijnen verdoezelen
de heilige geestverschijningen van de
verrukkelijke doodsreutel van het bittere
eind zoals altijd broeit er wrok tussen de monsters
en in de ongeneukte kip moet ‘n pimmel en
iedereen moet knus meedoen met de evolutie
uw stampvolle brein kan in een glazen pot
uw angst en pijn moet u maar incasseren
en hoe uw gezeur zich verhoudt tot uw
goede bedoelingen boeit echt niemand
het is niet dat u er toe doet
het is Heer, wees ons genadig
Als ik wreedheid beter leer begrijpen
zouden we dan vrienden kunnen zijn zou
ik dan zwemmen in dubbelzinnigheid
de rode god lacht als een gesloten
deur mea culpa hoe onontkoombaar
wat is het exacte moment dat je
je met je leven verzoent of met je
lichaam wat eigenlijk hetzelfde is
de eeuwige zwanenzang van elke
feniks hapt naar adem op elke huid
wonen we in elkaar in alle zachtheid
totdat alle liefde verdwenen is
totdat vreemde niet meer zo vreemd is je
herinnering als handen voor mijn ogen
Een vervlogen nooit meer thuis maar waarheen dan nu
ik denk dat mijn laatste monster dood is, doodzwart
omringd door vliegen luister ik naar het behang
en denk dat het moeilijk is iets te zoeken dat
er niet meer is had ik een vergissing begaan
waren de monsters mijn wapens ter ontsnapping
zoek ik een woord gescheurd uit een taal die verleidt
op de bodem van een naaldendoosje zo klein
onbespreekbaar wat ik niet echt kan benoemen
bestaat ongevraagd dacht ik in de problemen
als monsterfluisteraar in een leeg gekkenhuis
zweeg ik, schreef ik als een buitenstaander in een
andere tijd leerde ik te wachten in juni
lijkt het licht eindeloos was het maar weer november
De terugkerende zwarte gaten zwalkten
moedeloos door het gras achter de deur was er
een andere binnenkant alles vertraagde en
ik wilde dat niets meer ooit zou veranderen
wat waanzin ontketende bij mijn lijpe monster
overal waar ik kwam waar hij al was geweest
was er iets veranderd wat ik was vergeten
op heterdaad in een altijd verloren strijd
vluchtte de verwarring in de aanval schater-
lachend door merg en been ga ik een stelletje
onzichtbare monsters op het dak wit verven
in slaap gevallen in het bed van het verleden
droom ik dingen die al verbrokkeld waren in
een lang vervlogen nooit meer thuis, maar waarheen dan
Toen alles klaar stond was er geen houden meer aan
onschuldig vertrok ik, mijn onoverwonnen
monster sleepte ik mee op leven de dood in
het donker vroegen we de weg zonder ogen
sloegen we elkaar om de oren met het
nadeel van de twijfel vele lichtjaren ver
omzeilden we een venster in de sterrenhemel
een dunnere plek kun je je niet voorstellen
zullen we verraden dat het paradijs nep is
dat we de voeten van de verlosser nooit zagen
hoe leeg het duistere spoor van gespleten dromen
ons bleef achtervolgen tegen wil en dank sliep
het huis waarin we woonden om de hoek wemelde
het van zwarte gaten die steeds terugkeerden
Nooit waren ze zo mooi en ik ben het echt zat
altijd die verwarring, altijd chaos en gekte
alsof ik het bijna begrijp maar toch net niet
dat hun liedjes mijn keel dichtknijpen vergeefs
zing ik voor de goudvis, zwijg ik de deur op slot
dansen de monstertjes het hele kansspel lang
van wierook en van dood en gooi ik mijn schoenen
alvast het raam uit om daarna thee te zetten
de suiker in mineur zal me veranderen
in een moordenaar ik zing een warm lichaam
om het toeval heen met mijn ogen dicht is
de misdaad al gebeurd in de zon van gisteren
was ik de vreemdeling met het halve verhaal
nu alles klaar staat is er geen houden meer aan
Toch zullen we de wind onder jouw vleugels zijn
gillen de monstertjes op de keukenvloer en
ze prikken spelden in konijnenbeeldjes om
de pijn te verdoven van doorgeladen haat
waartegen gedaanteverwisseling niet helpt
hun tongen van plastic likken achterstevoren
hun ruggen vol luizen als een vuige deken
lijkt het licht van ijzer onbuigzaam gesloten
op de lege tafel staat de sterrendoos klaar;
tijd om te vertrekken, het raam uit te waaien
geen herinneringen, geen naam, geen steen, geen graf
ik zal geen ruggespraak met de monsters houden
jij hebt alles verpest hun stemmen hard als glas
nog nooit waren ze zo mooi; ik ben ze helemaal zat
Zonder geborgenheid kon ik niet ademen
ik had een tweede huid en een derde monster
nodig om te leven in een kamer in een huis
in een straat in een stad vol stinkende argwaan
had ik geen redenen om nog te bewegen
als in de grauwe nacht de spiegelschaduw jankt
houdt mijn lichaam stand als almachtige moeder
in de illusie van schimmige tastbaarheid
wilde ik een vliegreis, ik betaalde de prijs
van wedergeboorte en nu wil ik gewoon
verder meepraten met de gevreesde monsters
de verwachting verblindt de dageraad spreekt zacht
het verleden verslond de toekomst vervlogen
toch zullen ze de wind onder mijn vleugels zijn
Toen ik mijn vleugels kreeg zonken de monsters weg
in drankzucht en even gingen alle remmen los
om wraak te nemen op de drager van het geheim
was de lucht ruim bedekt met sluwheid en verraad
het geheim was niets waard, trok zich nergens wat van aan
wolkte schaamteloos in stropende verveling
verbijsterd bezwijkend voor de dronken monsters
ongekend verloren; er stond geen gunstige wind
er werd een vliegverbod aan de binnenkant van
mijn schedel geschreven onverbiddelijk traag
vloog ik veel te dicht langs de bloeddonkere zon
verbrandden de papieren vleugels onverschillig
zacht en zachter verdronk ik zwijgend in verdriet
zonder geborgenheid kon ik niet ademen
de razendsnelle opmars van een kudde nieuwe
monstertjes in het oog van de bladblazerorkaan
dansend en spelend, veranderend, verbrokkelend
in kwistige onzin met pluchen handjes, mondjes
vol venijn wie kan ze weerstaan binnen in je hoofd
het geluid in je hoofd in je hoofd drijft de waanzin
vermomd als magie met krokotanden in je huid
vervaagt de grens tussen een gummikikker en een
schorpioen verbleekt de grimmigheid en ik zal nooit meer
dezelfde zijn; we gaan een magische tijd tegemoet